De geschiedenis van propolis

Prehistory

Nog voor de mens bestond, zelfs nog voor de tijd dat de dynosauriërs over onze planeet heersten, waren de bijen al bezig met het verzamelen van harsen en met maken van propolis om hun woning te beschermen tegen indringers.

Oudheid

Het gebruik van propolis en andere bijen producten worden reeds beschreven in de oudste geschriften die archeologen hebben gevonden. Propolis werd gebruikt in zowat elke oude beschaving, van de oude Egyptenaren, Perzen, Grieken tot de Romeinen, zelfs de Inca's en Maya's en in oude Oosterse beschavingen.

Middeleeuwen

De bijen gebruiken deze propolis als bouwmateriaal om gaten en kieren in de kast dicht te kitten. Ook de ingang van de bijenkast wordt versterkt met propolis om zo indringers buiten te houden. Hier komt dan ook de naam Pro-Polis vandaan. "Pro" betekend voor en "Polis" betekend stad. Het verwijst dus naar de verdedigingwerken voor de stad.

Hedendaagse tijd

De bijtjes verzamelen het hars door het aan hun achterste pootjes te kleven, net zoals ze dit doen met stuifmeel. Deze hars wordt vervolgens gekauwd en via speciale klieren worden hier allerlei enzymes aan toegevoegd, dezelfde enzymes die ze gebruiken om honing te maken. Zo ontstaat propolis.

Het Perm en Trias tijdperk

Propolis bestaat reeds sinds miljoenen jaren, nog van voor de dinosaurussen onze aarde domineerden waren planten en bomen al bezig met stoffen te ontwikkelen om zich te beschermen tegen allerhande bedreigingen.

Al sinds het onstaan van planten en bomen en de organismen die deze planten bedreigden, zoals schimmels, bacteriën en virussen, is de natuur al bezig met allerhande verdedigingsmechanismen te ontwikkelen om de planten te beschermen tegen deze bedreigingen. Na evoluties van miljarden jaren hebben de bomen uiteindelijk het ideale afweermechanisme ontwikkeld die de boom en de jonge blaadjes beschermt.
Deze evolutie is al begonnen nog voordat de dinosauriers over onze planeet heersten en heeft zich na een evolutie van miljarden jaren ontwikkeld en geperfectioneerd tot wat we vandaag terug vinden in onze huidige bomen.

Door al die miljoenen jaren heen hebben bomen en planten dus een eigen verdedigingsmechanisme ontwikkeld om zich te beschermen tegen allehande ziektes en wisselende weersomstandigheden. De basis van Propolis is dus al miljoenen jaren het natuurlijke afweermechanisme van de bomen.

Het is tijdens het Perm en Trias tijdperk, bij de overgang van het Paleozoicum naar het Mesozoicum (200 tot 300 miljoen jaar geleden), dat de moderne insecten, zoals de honingbijen zich begonnen te ontwikkelen.
De honingbij is dus ook al sinds miljoenen jaren deze harsen aan het gebruiken om er propolis van te maken en deze te gebruiken als bouwmateriaal. en eigen afweersysteem.

Prehistorie

Ook de mens was er al heel vroeg bij om van de lekkernij te genieten die de bijen produceerden.

Archeologische ontdekkingen, zoals rotstekeningen die tot 15.000 jaar oud zijn, hebben aangetoond dat de mens zich al vroeg bezig hield met het het oogsten van honing.
Zelfs toen al waren de mensen al uit op de zoete lekkernij die de honingbijen produceerde.
En het is ook aannemelijk dat de mens in die tijd waarschijnlijk ook de helende werking van andere bijen producten zoals was en propolis heeft ontdekt.

Het verzamelen en gebruiken van bijenproducten was niet enkel als voeding of zoetstof maar ook als helend middel. Zo zijn er talrijke sporen gevonden van het gebruik van honing en propolis in de geneeskunde aantonen.

Steentijdperk (-6500 tot -3200 VC)

In Slovenië werd een fossiel kaakbeen uit het Neolithisch tijdperk gevonden, waaronder ook een tand, van meer dan 6500 jaar oud. Uit verder archeologisch onderzoek bleek de gebarsten tand behandeld te zijn geweest met bijenwas en propolis.
bron:

De oudheid

De helende kwaliteiten van propolis waren reeds bekend nog voor het begin van de geschreven geschiedenis.
Minder gekend dan honing, werd propolis ook reeds ontdekt en gebruikt tijdens de vroegste beschavingen.
De Perzen, Egyptenaren, Grieken en Romeinen rapporteerden het gebruik van propolis voor haar algemene genezende kwaliteiten en voor de behandeling van sommige aandoeningen van de huid.

Meer dan 15 Griekse en Romeinse auteurs rapporteren over de bereiding en toepassing van het zogenaamde derde natuurlijke product van de bijen (naast honing en was).
Zelfs de Inca's en Maya's en in het oude China kende men het bestaan van propolis en zijn helende werking.
Heel wat archeologische onderzoeken en geschriften uit de oudheid bevestigen het gebruik van bijenproducten.

Het oude Egypte (-3200 tot -1100 VC)

Het vroegste bewijs van het gebruik van propolis dateert waarschijnlijk uit het tijdperk van het oude Egypte, waar het werd gebruikt vanwege zijn conserverende en aromatische eigenschappen in het heilige ritueel van mummificatie en balseming. Dit toont de krachtige conservatieve eigenschappen van propolis.

In veel culturen, en ook in het oude Egypte, had de honingbij een goddelijke status. In die tijd werd de honingbij associeerd met de goden en was zelfs een van de titels die de Farao droeg "Bijen Koning". Honing werd aanzien als een godendrank.

De bij werd als een heilig insect beschouwd, dat de brug legde tussen deze fysieke wereld en de onderwereld.
De oude Egyptenaren observeerden hoe de bijen de kadavers van hun roofvijanden, die in de bijenkorf waren gestorven, met propolis insmeerden en begrepen dat deze krachtige conserverende eigenschappen moest hebben. Omwille van deze eigenschappen gebruikten de oude Egyptenaren bijenwas en propolis in hun heilige rituelen om hun Farao's te balsemen en te mummificeren.

Wetenschappers en antropologen vonden was- en propolis-resten op de huiden en in de windels van mummies en kwamen tot de conclusie dat de oliën in het balsem-proces een bepaalde hoeveelheid propolis bevatte.
Propolis werkte zeer goed als een bewaarmiddel om de lichamen in tact te houden na de dood.

Religieuze geschriften

De Bijbel

Het gebruik van propolis staat zelfs vermeld in de Bijbel, de Koran en de Joodse Talmud. Het Hebreeuwse woord voor propolis is 'Tzory' of 'Kera', en de therapeutische eigenschappen van Tzory en Kera zijn vernoemd doorheen het oude testament.
[De Bijbel, Jeremiah 8, vers 22, Jeremiah 46, vers 11, Jeremiah 51, vers 8.]

Zo blijkt ook de Ark van Noach ‘gekit’ te zijn met propolis om het vaartuig waterdicht te maken.

In Judea werd propolis gedurende 1500 jaar geoogst in de regio rond de Dode zee en kreeg het bekendheid vanwege zijn aroma en geneeskrachtige eigenschappen. Het is gemaakt van hars van verschillende populieren, waaronder P. balsamifera, P. nigra en P. gileadensis.
[A. Derevici, A. Popesco, and N. Popesco, “Biological properties of propolis, "Revue de Pathologie Comparee" vol. 2, pp. 21–24, 1965 (French).]

Het bijbelse Zalf van Gilead (tsori of tseri Gilead in't Hebreeuws) is bijna niet te onderscheiden van propolis. De identificatie van de balsem van Gilead met de Hebreeuwse namen Afarsemon, kataf, nataf en tzori Gilead kan worden herleid tot verschillende wijzen, waaronder Shimon Ben-Gamliel, Rambam (Maimonides), Saadia Gaon en de moderne bijbelse botanicus Yehuda Feliks.

Quote

Many attempts have been made to identify the tsori, but none can be considered conclusive. The Samaritan Pentateuch (Gen. 37:25) and the Syriac bible (Jer. 8:22) translate it as wax (cera).
In de bijbel wordt de zalf van Gilead beschreven als een gift van de Koningin van Sheeba aan Koning Solomon.
Naast medische toepassingen was de Zalf van Gilead zelfs één van de componenten die werd gebruikt bij het wieroken van de Heilige Tempel in Jerusalem.
S. Ben-Yehoshua, C. Borowitz, and L. O. Hanuš, “Frankincense, Myrrh, and Balm of Gilead: ancient spices of Southern Arabia and Judea,” in Horticultural Reviews, vol. 39, chapter 1, pp. 1–76, 2012."]
View at: Google Scholar


De Koran

In de koran is er een lang hoofdstuk (sorat) met de naam van bijen die zegt dat honing de mens geneest:

Quote


bronnen:

De Oude Grieken (-700 to -600 BC)

In het oude Griekenland bestond een systeem van hoogstaande bijenteelt.
De oudste persoonlijkheid, gerelateerd aan de bijenteelt, gepresenteerd in historische documenten, is Aristaios, zoon van god Apollo en nimf Cyrene. Beschouwd als de vader van de bijenteelt is hij een van de meest raadselachtige figuren uit de oude Griekse mythologie. De muzen leerden hem onder andere de kunst van de bijenteelt en vervolgens gaf Aristaios zijn kennis door aan de stervelingen.

De Oude Griekse geleerden ontdekten al vroeg de geneeskrachtige eigenschappen van Propolis bij het behandelen van zowel wonden als 'ongeneeslijke ziekten'.

Aristoteles gebruikte propolis in de behandeling van huidaandoeningen, wonden en ontstekingen.
Zijn boek 'Historia animalium' (Geschiedenis van dieren) is onderverdeeld in tien boeken. Het boek IV behandelt dieren zonder bloed en in het boek V, hoofdstuk XVIII, maakt Aristoteles een aantal opmerkelijke observaties over bijen en beschreef hij de antisceptische en helende werking van propolis als remedie tegen huidziektes en wonden.


Hippocrates, de vader van de moderne geneeskunde, beoefende de bijentherapie en schreef honing en Propolis voor ter genezing van blaasjes, wonden en zweren, zowel inwendig als uitwendig.

Pedanios Dioscorides, die rond 50 na Christus leefde, beschreef medisch gebruik van propolis in zijn hoofdwerk 'De materia Medica'. Afgezien van propolis noemt hij vaak honing, was en verschillende honingwijnen als medicijn.
Dioscorides schreef over propolis:

Quote

De gele bijenlijm die een zoete geur heeft en lijkt op styrax, moet worden gekozen en die zacht en gemakkelijk smeerbaar is naar de mode van mastiek. Het is extreem warm en aantrekkelijk en is goed voor het verwijderen van doornen en splinters. En omdat het wordt benauwd, helpt het oude hoest en als het wordt aangebracht, neemt het de korstmossen weg.

Het is ook tijdens deze Griekse periode dat de naam propolis werd geboren, PRO betekent in het Grieks 'Voor' en POLIS betekent 'Stad' en wijst zo op de beschermende barriëre die propolis vormde vóór de bijenstad om ongewenste indringers maar ook ziektes buiten te houden.

bronnen:

Het Romeinse Rijk

In het oude Rome was propolis duurder dan honing. Elke legionair had een stukje propolis bij tijdens militaire campagnes om oorlogswonden te behandelen.
De beroemde Romeinse geneesheer Pliny zei dat het steken verwijderde, zwelling verminderde, pijnlijke zenuwen verzachte, zweren genas, abscessen en builen genas, ontstekingen in wondes genas...

Plinius de Oudere schrijft in zijn beroemde 'Naturalis Historia':

Quote

Liber XI, VI 16
Prima fundamenta commosin vocant periti, secunda pissoceron, tertia propolin, inter coria cerasque, magni ad medicamina usus. commosis crusta est prima, saporis amari. pissoceros super eam venit, picantium modo, ceu dilutior cera. vitium populorumque mitiore cummi propolis, crassioris iam materiae additis floribus, nondum tamen cera, sed favorum stabilimentum, qua omnes frigoris aut iniuriae aditus obstruuntur, odore et ipsa etiamnum gravi, ut qua plerique pro galbano utantur.


The first foundations are termed by experts commosis, the second pissoceros, the third propolis, between the leather and prune, attaches great importance to the use of the drugs. Commosis is the first crust, bitter flavor. Pissoceros on it came Picante way as wax. the milder gum of the propolis, out of the vice and of the peoples, of a grosser substance by the addition of flowers, the wax is not yet, however, it serves to strengthen, by which the access is blocked, or damage are all approaches of cold, smell, and it has itself a great force, for galbanum used by most people make use of.

Bron:
In zijn boek 'De Re Rustica' schreef Marcus Terentius Varro:

Quote

Is ait, cum sint apes morbidae propter primoris vernos pastus, qui ex floribus nucis graecae et cornus fiunt, coeliacas fieri atque urina pota reficiendas. Propolim vocant, e quo faciunt ad foramen introitus protectum ante alvum maxime aestate. Quam rem etiam nomine eodem medici utuntur in emplastris, propter quam rem etiam carius in sacra via quam mel venit. Erithacen vocant, quo favos extremos inter se conglutinant, quod est aliut melle et propoli; itaque in hoc vim esse illiciendi. Quocirca examen ubi volunt considere, eum ramum aliamve quam rem oblinunt hoc admixto apiastro. Favus est, quem fingunt multicavatum e cera, cum singula cava sena latera habeant, quot singulis pedes dedit natura. Neque quae afferunt ad quattuor res faciendas, propolim, erithacen, favum, mel, ex iisdem omnibus rebus carpere dicunt. Simplex, quod e malo punico et asparago cibum carpant solum, ex olea arbore ceram, e fico mel, sed non bonum. Duplex ministerium praeberi, ut e faba, apiastro, cucurbita, brassica ceram et cibum; nec non aliter duplex quod fit e malo et piris silvestribus, cibum et mel, item aliter duplex quod e papavere, ceram et mel.

He says that when bees are sickly, because of their feeding in the early spring on the blossoms of the almond and the cornel, it is diarrhoea that affects them, and they are cured by drinking urine. Propolis is the name given to a substance with which they build a protectum ('gable') over the entrance opening in front of the hive, especially in summer. This substance is used, and under the same name, by physicians in making poultices,c and for this reason it brings even a higher price than honey on the Via Sacra.
Erithace is the name given a substance with which they fasten together the ends of the comb (it is a different substance than either honey or propolis) and it is in it that the force of the attraction lies. So they smear with this substance, mixed with balm, the bough or other object on which they want the swarm to settle. The comb is the structure which they fashion in a series of cells of wax, each separate cell having six sides, the same number as that of the feet given to each bee by nature. It is said that they do not gather wholly from the same sources the materials which they bring in for making the four substances, propolis, erithace, comb, and honey.

bron:
Notitie van de auteur:

Quote

"A red, resinous, odorous substance having some resemblance to wax and smelling like storax. It is collected by bees from the viscid buds of various trees, and used to stop the holes and crevices in their hives to prevent the entrance of cold air, to strengthen the cells, etc. Also called bee-glue." — Century Dict.
Varro puns on the literal meaning of the word πρὸ-πολις, "before the city," by using the term protectum.

bron:
In de eerste eeuw na Christus schreef Aulus Cornelius Celsus over propolis als medicijn om ettering te bevorderen, wonden te openen en abcessen te behandelen.
In De Re Medicina schrijft Celsus:

Quote

Sed cum omnes hi nihil nisi minuti abscessus sint, generale nomen trahit latius vitium ad suppurationem spectans; idque fere fit aut post febres aut post dolores partis alicuius maximeque eos, qui ventrem infestarunt. Saepiusque oculis expositum est, siquidem latius aliquid intumescit ad similitudinem eius, quod phyma vocari proposui, rubetque cum calore et paulo post etiam cum duritia, magisque † innocenter † indolescit et sitim vigiliamque exprimit: interdum tamen nihil horum in cute deprehendi potest, maximeque ubi altius pus movetur, sed cum siti vigiliaque sentitur intus aliquae punctiones. Et quod desubito durius non est, melius est et quamvis non rubet, coloris tamen aliter mutati est. Quae signa iam pure oriente nascuntur: tumor ruborque multo ante incipiunt. Sed si locus mollis est, quae simul et reprimunt et refrigerant; qualia et alias (II.33, 2; V.18, 21) et paulo ante in erysipelate (V.26, 33) proposui: si iam durior est, ad ea veniendum est, quae digerant et resolvant; qualis est ficus arida contusa, aut faex mixta cum cerato, quod ex adipe suilla coactum sit, aut cucumeris radix, cui ex farina duae partes adiectae sint ante ex mulso decoctae. Licet etiam miscere aequis por­tionibus Hammoniacum, galbanum, propolim, viscum, pondusque adicere myrrae dimidio minus quam in prioribus singulis erit. Atque emplastra quoque et malagmata idem efficiunt, quae supra (18, 7‑20; 19, 9‑17) explicui. Quod per haec discussum non est, necesse est maturescat; idque quo celerius fiat, imponenda est farina hordeacia ex aqua cocta . . . recte miscetur. Eadem autem haec in minoribus quoque abscessibus, quorum nomina proprietatesque supra (§ 1‑10) reddidi, recte fiunt; eademque omnium curatio, tantum modo distat.

But although all these diseases are really only minute abscesses, that name implies in general a more extensive lesion, tending to suppuration and it occurs usually either after fevers or after pains in some part, and particularly after those which have attacked the abdomen. And generally it is visible, since there is some rather widespread swelling, like that which I have previously described as called phyma, and it grows red and hot and shortly afterwards hard as well, and becomes more painful as it increases and occasions both thirst and insomnia: sometimes, however, there may be none of these signs to note in the skin, and especially when pus is forming more deeply; but along with the thirst and insomnia some stabbing pains are felt internally. And it is more favourable when it does not become harder on a sudden, and although it does not redden, nevertheless changes somewhat in colour. Such are the signs which arise when pus is already forming; the swelling and redness begin long before. But if the place is soft, the gathering of the diseased matter is to be diverted by poultices which are at the same time repressant and cooling; such as I have mentioned elsewhere, and just above under erysipelas if it has become already hard, recourse must be had to poultices for dispersing and resolving; such as a dried and crushed fig, or wine-lees mixed with cerate, made up with hog's lard, or cucumber-root to which has been added twice the weight of flour, previously boiled in honey wine. Again, we may mix equal part by weight of ammoniacum, galbanum, propolis, mistletoe-juice, and of myrrh half as much by weight as of the other ingredients. And the plasters and emollients which I have described above145 have the same effect. A swelling which has not been dispersed by such measures must needs mature; that it may do so more quickly, barley-meal should be put on boiled in water with which also some herb should be mixed. The same applications are appropriate also for the smaller abscesses, the names and peculiarities of which I have referred to above treatment is the same for all, only differing in degree.

bron:

Quote

Optimum tamen ad extrahendum est id, quod a similitudine sordium rhypodes Graeci appellant. Habet murrae, croci, iridis, propolis, bdelli, capitulorum Punici mali, aluminis et scissilis et rotundi, misy, chalcitis, atramenti sutorii cocti, panacis, salis Hammoniaci, visci, singulorum P. 𐆖 IIII; aristolochiae P. 𐆖 VIII; squamae aeris P. 𐆖 XVI; resinae terebenthinae P. 𐆖 LXXV; cerae et sebi vel taurini vel hircini, singulorum P. 𐆖 C.

The best as an extractive, however, is that called by the Greeks rhypodes, from its resemblance to dirt. It contains myrrh, crocus, iris, propolis, bdellium, pomegranate heads, alum both split and round, antimony sulphide, copper ore, boiled blacking, all-heal, ammoniacum salt, mistletoe juice, 16 grams each, aristolochia 32 grams, copper scales 56 grams, turpentine resin 300 gams, wax and ox or he-goat's suet, 400 grams each.

bron:

Quote

Aperiunt tamquam ora in corporibus, quod stomun Graece dicitur, cinnamomum, balsamum, panaces; iuncus quadratus, puleium et flos albae violae, bdella, galbanum, resina terebenthina et pinea, propolis, oleum vetus; piper, pyrethrum, chamaepitys, uva taminia; sulpur, alumen, rutae semen.

The following open, as it were, mouths in our bodies, called in Greek 'στομοῦν' cinnamon, balsam, all-heal; rush-root, pennyroyal, white violet flowers, bdellium, galbanum, turpentine and pine-resin, propolis, old olive-oil, pepper, pyrethrum, ground pine thistle, black bryony berries, sulphur, alum, rue seed.

bron:
Romeinse vrouwen gebruikten crèmes met propolis op hun gezicht en lichaan ter behandeling van een hele reeks "vrouwelijke problemen". Ze noemden het "De vriend van de vrouw".

Bronnen:

Centraal America

In de zelfde periode, op het centraal Americaanse continent, bleken de Inca's en Maya's zich bezig te houden met bijenteelt en kennis te hebben van propolis en zijn heelkundige eigenschappen om ziektes te bestrijden die koorts veroorzaken.
Scielo: Excavations in Nakum Structure 99: New Data on Protoclassic Rituals and Precolumbian Maya Beekeeping

De middeleeuwen

Na de val van het Romeinse Rijk, tijdens de vroege middeleeuwen is er op vlak van geneeskunde zeer weinig bekend. Het hoge niveau van de Romeinse cultuur, wetenschap en geneeskunde wordt de eerst volgende eeuwen niet meer gehaald.

Rond ongeveer het jaar 800 vaardigde Karel de Grote wetten t.a.v. de bijenteelt uit en hief belasting op de bijenwas.

Tijdens de middeleeuwen verdween het gebruik van propolis grotendeels in de ‘officiële’ geneeskunde. Manuscripten uit deze periode waarin medicinale bereidingen met propolis beschreven werden, zijn uiterst schaars.
De kennis van de geneeskrachtige eigenschappen van propolis overleefde echter wel in de traditionele volksgeneeskunde.

Enkele medische boeken uit de 12e eeuw vermelden dat propolis onderdeel was in de bereiding van veel medicijnen tegen kleine huidinfecties en bij ademhalingsproblemen. Ook beschrijven enkele van deze bronnen middeltjes op basis van propolis voor de behandeling van keel- en mondinfecties en tandaanslag.

Georgië is het gebied waar de propolis-verzamelende honingbij Caucasia vandaan komt. In het boek “The Carbadini”, gepubliceerd in de 13e eeuw, suggereert de auteur dat propolis van deze bij goed is tegen tandbederf.
Sindsdien wordt propolis , mogelijk vanwege zijn brede antimicrobiële activiteit (inclusief antibacteriële, antischimmel- en antivirale activiteit), gebruikt voor de behandeling en preventie van cariës en peri-odontale aandoeningen, als tussentijds transportmedium voor tanden met avulsies, en voor overgevoeligheid van het gebit en apthous stomatitis.

In de middeleeuwen werd er gezegd dat de kruisvaarders tijdens expedities Propolis bij zich droegen.

In het beroemde kruidenboek van John Gerard, 'The History of Plants' (1597), wordt een referentie gemaakt naar "the resin or clammy substance of the black poplar tree buds" om helende zalven mee te maken.
Hierin wordt verwezen naar propolis als een stof die een snelle en effectieve genezing biedt voor vele aandoeningen.

1600 - In de London Pharmacopoeias wordt propolis officieel als medicijn vermeld en was één van de belangrikste ingrediënten in helende zalven.

Nicolas Culpeper vertelt ons in zijn beroemde 'Complete Herba'l (1653), onder de titel "The Poplar Tree", dat "propolis buitengewoon goed is tegen koorts en ontstekingen in vele lichaamsdelen en verkoeling biedt bij brandende wonden".

Quote

"The ointment called propolis is singularly good for all heat and inflammations in many parts of the body and cools the heat of the wounds."

Bronnen:

De moderne tijd

Frankrijk

In Frankrijk werd het in de 18e eeuw gebruikt als medicijn tegen wonden.

Tijdens de 18e en 19e eeuw hebben we enkele diffuse sporen gevonden van het gebruik ervan bij de behandeling van wonden, vooral op de slagvelden van de Napoleontische campagnes.

Aan het begin van de 19e eeuw werd propolis bestudeerd en beschreven door Nicolas Louis Vauquelin, een Franse apotheker en chemicus.
In het rapport aan de Landbouwmaatschappij schrijft Vauquelin dat propolis of bijenmastiek door de bijen wordt verzameld. Het is een harsachtige, ductiele, geurige stof met een roodbruine kleur.

Quote

In the mass it is blackish; but it is semitransparent when in thin plates. The heat of the fingers is sufficient to soften it and give it all the ductility of wax, but it is more tenacious.” Like wax it may be chewed between the teeth and is tasteless. “Its odor is aromatic, resembling that of meliloti herba, of balsam of Peru, or of the Banana poplar.”
Vauquelin gebruikte 100 g propolis die driemaal in alcohol werd opgelost en elke keer werd gefilterd. Na de laatste toevoeging van alcohol werd de stof enkele minuten gekookt. Ten slotte werd er kokende diethylether op gegoten en werd de massa door een fijne zeef geperst om de vetstoffen en bijenfragmenten te verwijderen die waren achtergebleven, evenals enkele plantaardige stoffen en zandkorrels. Het gedroogde residu woog 14 g. De achteraf berekende componenten zijn als volgt aanwezig: zuivere was 14 g, zuivere propolishars 57 g, vreemde voorwerpen 14 g, verlies, zuur, aroma 15 g. Deze harsachtige massa was pure propolis, die gemakkelijk op het vuur smelt; het levert door destillatie een vluchtige olie op, die wit is en zeer aangenaam ruikt. Het vaste deel krijgt een diepere kleur en wordt harder; het is oplosbaar in vaste en vluchtige oliën.

De ontwikkeling van propolisonderzoek was strikt verbonden met de ontwikkeling van de chemie. Voorbeelden zijn studies naar de chemie van flavonoïden, veel voorkomende verbindingen in propolis. Flavonoïden zijn een diverse groep fytochemicaliën die in grote hoeveelheden door verschillende planten worden geproduceerd. Op basis van hun skelet worden flavonoïden ingedeeld in acht groepen: flavans, flavanonen, isoflavanonen, flavonen, isoflavonen, anthocyanidines, chalconen en flavonolignanen. Flavones, een klasse van flavonoïden, zijn de belangrijkste plantpigmenten voor bloemkleuring die gele of rood / blauwe pigmentatie opleveren. In het begin van de negentiende eeuw, in 1814 of 1815, verkreeg Michel Eugène Chevreul, een Franse chemicus, verschillende flavonen in kristallijne toestand: morine van Maclura tinctoria (oud fustisch), luteoline van Reseda luteola (las), fisetine van Rhus cotinus (jonge fustic) en quercitrine van Quercus tinctoria (quercitron-schors). Chrysin (C15H10O4), een zeer zwakke kleurstof, was het eerste flavon dat in 1864 door Piccard in pure staat uit de knoppen van de gewone populier werd geïsoleerd [54]. In 1879 bereidde Carl Liebermann quercetine uit quercitrine, maar gaf het een foutieve formule. De structuren van fisetin, de kleurstof van jonge fustic en quercetine werden in 1891 opgehelderd door de Oostenrijkse chemicus Herzig.

Engeland

In 'Green's Universal Herbal' (1824), onder Populus nigra (Black Poplar Tree), zegt Thomas Green:

Quote

"The young leaves are an excellent ingredient for poultices for hard and painful swellings. The buds of both this and the white poplar smell very pleasantly in the spring. Being pressed between the fingers, yield a balsamic resinous substance (propolis), which smells like storax. A drachma of this tincture in broth is administered in internal ulcers and excoriations and is said to have removed obstinate or abnormal".

Zuid Africa

Aan het begin van de 20ste eeuw neemt de populariteit van propolis toe en ten tijde van de Boerenoorlog zal bijna uitsluitend propolis worden gebruikt om de verwondingen te genezen. Vooral tijdens deze koloniale oorlog die de Boeren, Nederlanders van Zuid-Afrika, tussen 1880 en 1902 tegen de Britse soldaten opzette, bereikte het gebruik van propolis een hoogtepunt vanwege de gunstige resultaten die het had bij de desinfectie, anesthesie en genezing van oorlogswonden.

Oost Europa

In 1893 ontdekte Pools professor Stanislaw Kostanecki, werkzaam aan de Universiteit van Bern, Zwitserland, dat fenylderivaat van benzopyreen een natuurlijke stof is van chrysine.
[K. Kabzińska, “Szkoły naukowe chemików polskich,” in Materiały IV Szkoły Historii Chemii i V Seminarium Historii Chemii, R. Mierzecki, Ed., p. 167, Warszawa, 1893.]
In 1895 onderwierp Kostanecki chrysin aan onderzoek. Kort daarna bewees Kostanecki de samenstelling van chrysine, en hij gaf ook de namen flavon (van Latijnse flavus, geel) en flavonol aan het moederringsysteem en zijn 3-hydroxyderivaat.
Vanaf de periode 1895 werd een aanzienlijk aantal natuurlijke gele kleurstoffen onderzocht, waarvan er vele bewezen zijn dat ze tot de flavon- of flavonolgroepen behoren, en het lijdt geen twijfel dat van alle natuurlijke kleurstoffen dit veel meest verspreid in de natuur [57–60].
57 [T. Emilewicz, St. v. Kostanecki, and J. Tambor, “Synthese des Chrysins,” Berichte der Deutschen Chemischen Gesellschaft, vol. 32, no. 2, pp. 2448–2450, 1899.]
60 [J. Piccard, “Ueber die Constitution des Chrysins und des Tectochrysins,” Berichte der Deutschen Chemischen Gesellschaft, vol. 7, no. 1, pp. 888–892, 1874.]

In 1898 kondigden Emilewicz, Kostanecki en Tambor de synthese van chrysine aan, waarbij ze een reeks reacties gebruikten die een omkering van het hydrolyseschema betekenen. Andere synthesemethoden werden vervolgens door Kostanecki en zijn collega's op chrysine toegepast en in 1899 werd flavone zelf bereid, in 1900 gevolgd door apigenine (peterselie) en luteoline (las). Iets later werd een methode bedacht voor de kunstmatige bereiding van flavonolen en in 1904 werden fisetin, quercetine en kaempferol gesynthetiseerd door Kostanecki en zijn collega's, de morin werd op dezelfde manier verkregen in 1907. De flavonols, met uitzondering van de kleurloze morine, zijn gele kristallijne stoffen, oplosbaar in alkalische oplossingen met gele kleur, en geven gemakkelijk op in aanwezigheid van azijnzuuroranje kristallijne oxoniumzouten.
Kostanecki bepaalde ook de structuur van curcumine en bestudeerde brazileïne, hematoxyline en cochenille.
[J. Miłobȩdzka, St. V. Kostanecki, and V. Lampe, “Zur Kenntnis des Curcumins,” Berichte der Deutschen Chemischen Gesellschaft, vol. 43, pp. 2163–2170, 1910.]
Na bijna 2000 verschillende stoffen te hebben geanalyseerd, toonde Kostanecki aan dat 200 van hen flavonivaten bevatten.

Bronnen:

De hedendaagse tijd

Begin 20ste eeuw

Aan het begin van de 20ste eeuw, met de verdere ontwikkeling van de moderne Westerse farmaceutische geneeskunde en geneesmiddelen op synthetische basis, werd het gebruik van propolis samen met andere natuurlijke producten langzaam maar zeker in de vergeethoek gedrukt. De basis van deze moderne geneesmiddelen zijn nog steeds afkomstig van plantaardige bronnen, maar zijn nu gebaseerd op afzonderlijke actieve ingrediënten die zijn ontworpen om specifieke gezondheidsproblemen aan te pakken.

Tussen 1895 en 1920 onderzocht Perkin tal van plantaardige materialen die flavonen bevatten.
[A. G. Perkin and A. E. Everest, The Natural Organic Colouring Matters, Longmans, London, UK, 1918.]

In 1924 beschreef Robinson een algemene reactie, die op grote schaal wordt gebruikt voor synthese op dit gebied.

Oost-Europa

Alleen in Oost-Europa - Rusland, Roemenië, het oude Joegoslavië, Bulgarije, Polen, enz., werd propolis nog steeds gebruikt en werd de wetenschappelijke basis onderzocht. Medische instellingen in Rusland doen al sinds de jaren dertig van de vorige eeuw veel praktisch onderzoek naar de chemische structuur en met name de antibioticafunctie van propolis.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden in Russische ziekenhuizen gewonde soldaten behandeld met propolis.
Propolis werd vaak de "Russische penicelline" genoemd.

Het eerste systematische onderzoek naar de antibacteriële activiteit van propolis werd in de jaren veertig uitgevoerd door Kivalkina. Propolis bleek bacteriostatische activiteit te hebben tegen Streptococcus aureus, de tyfusbacillus en enkele andere bacteriën [104]. 104 [B. P. Kivalkina, in Pchelovodstvoin, vol. 10, 1948, Ghisalberti, 1979.]

Meer recentelijk hebben Seshadri [61] en Venkateswarlu [62] een grote bijdrage geleverd aan de kennis van natuurlijke flavonen.
61 [T. R. Seshadri, “Biochemistry of natural pigments; (exclusive of haeme pigments and carotenoids),” Annual Review of Biochemistry, vol. 20, pp. 487–512, 1951.]
62 [T. R. Seshadri and V. Venkateswarlu, “Synthesis and study of 5 : 6 : 7 : 8-hydroxy-flavonols,” Proceedings of the Indian Academy of Sciences A, vol. 23, no. 4, pp. 192–208, 1946.]

Onze tijd

Het gebruik van propolis heeft duizenden jaren geduurd. Dat is de reden waarom dit product tegenwoordig zoveel nieuwsgierigheid wekt in de wetenschappelijke gemeenschap en waarom men sinds de jaren zeventig bezig is om de geheimen te onthullen en aan te tonen dat deze stof blijft bestaan ​​en ons niet zal verbazen.

De renaissance of wedergeboorte van interesse in het Westen kwam in de jaren '60 en '70 met het werk van Dr. Aagard Lund uit Denemarken en Dr. Remy Chauvin in Frankrijk. Dr. Karl Lund Aagaard beschrijft een ongelooflijke verscheidenheid aan gezondheidsproblemen die kunnen propolis behandeld worden.
Hij kreeg de naam "Dr. Propolis" voor studies bij 50.000 Scandinavische patiënten die de doeltreffendheid van propolis bij de behandeling aantonen en het feit dat het bijna geen bijwerkingen veroorzaakt.

Quote

The field of influence of Propolis is extremely broad. It includes infection of the urinary tract, swelling of the throat, gout, open wounds, sinus congestion, colds, influenza, bronchitis, gastritis, diseases of the ears, periodontal disease, intestinal infections, ulcers, eczema eruptions, pneumonia, arthritis, lung disease, stomach virus, headaches, Parkinson’s disease, bile infections, sclerosis, circulation deficiencies, warts, conjunctivitis and hoarseness
Dr. Remy Chauvin, een authoriteit op vlak van propolis zegt:

Quote

The antibacterial and anti-viral properties of propolis work to raise the body’s natural resistance to disease by internally stimulating one’s own immune system. In doing this propolis also supplies added amounts of Vitamin B1, B2 C and E, and all the essential minerals including iron, calcium, manganese, and silicon.

De afgelopen dertig jaar zijn er talrijke onderzoeken uitgevoerd met meer dan bevredigende resultaten en dit blijft steeds meer de belangstelling van de wetenschap trekken.

In 1987 schreef de Nederlandse dokter Wiebe Braam het boek 'De geneeskracht van propolis'. Een boek dat nu al meerdere keren heruitgegeven werd. Wiebe Braan is arts en medisch journalist en was zelfs enkele jaren de 'Libelle-arts'.
Zelfs vandaag nog, met de huidige COVID-19 uitbraak, is er een verhoogde interesse en wetenschappelijk onderzoek naar propolis en zijn bestanddelen en zijn er reeds hoopvolle en succesvolle resulaten die kunnen helpen in de strijd tegen deze nieuwe ziekte.